KWR rapport - KWR 2015.036

Identificeren van de bron van fecale besmettingen

Rapporten

In het grondwater in de waterwingebieden van de DPW bedrijven worden incidenteel aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van fecale besmettingen. In de meeste gevallen is daarbij niet duidelijk wat de bron van besmetting is. Het kennen van mogelijke bron(nen) van deze besmettingen (recreanten, grazers of andere diersoorten) geeft beter inzicht in de mogelijke risico’s en is van belang om gerichte maatregelen te kunnen nemen. Binnen het BTO programma zijn diverse qPCR-methoden ontwikkeld (1) waarmee het DNA van diergroep- specifieke fecale bacteriën (specifiek voor: mensen, herkauwers, runderen of vogels) of het DNA van de diergroep (honden) kan worden gekwantificeerd. Met deze methoden is het mogelijk om inzicht te krijgen in de bron van fecale besmettingen (source- tracking).
Om beter inzicht te krijgen in de toepassingsmogelijkheden van deze nieuwe methoden en in de relevante besmettingsbronnen van water van verschillende locaties van de DPW bedrijven zijn de methoden toegepast op 77 monsters afkomstig van 33 verschillende locaties. Uit de analyse van watermonsters, afkomstig van locaties waar fecale verontreinigingen te verwachten zijn (open water), blijkt dat de DNA-merkers die in het water van de verschillende locaties worden aangetoond vrijwel altijd overeen komen met de verwachting. Dit geeft aan dat de toegepaste DNA-merkers inzicht geven in de bron van fecale verontreinigingen. In watermonsters afkomstig van locaties waar geen fecale verontreinigingen te verwachten zijn maar waar incidenteel wel fecale verontreinigingen worden aangetoond (E. coli en enterococcen in grote volumes) worden geen duidelijke aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van DNA-merkers van de diergroep-specifieke fecale bacteriën. Dit kan betekenen dat de E. coli’s en/of enterococcen die in deze situaties worden gedetecteerd afkomstig zijn van dieren waarvoor (nog) geen DNA-merker beschikbaar is (zoals konijnen, knaagdieren of misschien insecten?). Het is ook mogelijk dat de gevoeligheid van de toegepaste qPCR methoden niet voldoende is om merkers te detecteren en dat toepassing van de source-tracking methoden op grote volumes beter inzicht zal geven in de relevante besmettingsbronnen op deze locaties. De afwezigheid van diergroep-specifieke merkers sluit niet uit dat de E. coli en enterococcen die worden aangetoond in de groot volume monsters niet afkomstig zijn van fecale verontreinigingen. Wel wijst de afwezigheid van deze merkers er op dat op de onderzochte locaties geen (recente) fecale besmetting van de onderzochte diergroepen is opgetreden. Mogelijk dat er op deze locaties milieuomstandigheden heersen waarin deze indicatorbacteriën zich in kunnen handhaven.
Dit onderzoek maakt duidelijk dat de toegepaste source-tracking methoden inzicht kunnen geven in de herkomst van fecale besmettingen. Maar, aanvullend onderzoek is nodig om inzicht te krijgen in de oorzaak van de incidentele aanwezigheid van fecale indicatororganismen (E. coli en/of enterococcen) in water afkomstig van locaties waarin de aanwezigheid van fecale verontreinigingen niet te verwachten zijn.

Download pdf
Heeft u een vraag over deze publicatie?